Wild konijn
Het konijn heeft een ondergrondse woonplaats.
Konijnen leven in kleine groepen die meestal samengesteld zijn uit acht tot tien dieren.
De kleur van de pels varieert volgens de streek, maar toch minder uitgesproken dan bij hazen. Meestal is de rug een bonte mengeling van grijze, okerkleurige, rosachtige en zwarte haren. De achterkant van de kop is rossig, maar de flanken en de oren zijn effen bruingrijs. De buik, de binnenzijde van de billen en de oogomlijning zijn wit, evenals de staart aan de onderkant. De bruine snorharen zijn maar zwakjes ontwikkeld.
Het gewicht van een volwassen konijn bedraagt gemiddeld 1375g voor een lengte van 42 cm. De mannelijke konijnen zijn over het algemeen groter en zwaarder dan hun vrouwelijke tegenhangers.
In onze streken begint de voortplanting in februari en eindigt in augustus.
De draagtijd duurt gemiddeld 28 dagen. Binnen de 24 uur na het werpen wordt de moer terug bevrucht. Een volwassen konijnenmoer geeft vijf worpen per jaar met telkens 6 à 7 lampreien. In totaal worden er daarvan ongeveer een twintigtal volwassen.