Everzwijn
Wilde zwijnen zijn
echte bosbewoners
Enkel in grote, rustige boscomplexen, afgewisseld met landbouwzones, voelen ze zich thuis. Dergelijke biotopen vinden we hier nog enkel in de Ardennen en op de Veluwe, waar hun verspreidingsgebied samenvalt met het roodwild.
Ze zijn weinig plaats getrouw. Op één nacht trekken ze soms kilometers ver weg. Als dan de eerste wildschade gemeld wordt, zijn ze dikwijls al ergens anders gevestigd.
Het wild zwijn heeft naast een dikke onder vacht een donkere, borstelachtige vacht die ‘s winters langer en donkerder is dan in de zomer. In het voorjaar vallen de winterharen uit. Dan krijgen ze een kortere en lichtere vacht. Wilde zwijnen hebben een gedrongen romp en stevig lijf. De achterpoten zijn korter dan de voorpoten. Wilde zwijnen hebben een langwerpige kop met een afgeplatte, sterke snuit.
Tijdens de ranstijd (eind november tot begin januari) verliezen ze hun voorzichtigheid om de zeugen, die dan bronstig zijn, op te zoeken.
De dracht duurt gemiddeld 115 dagen. Ze werpt gemiddeld 5 jongeren.